Automaten

Vermits de eigenschappen en karakteristieken van elektrisch materieel niet zichtbaar zijn, worden ze in

2p automaatde vorm van cijfers, letters, symbolen,… aangebracht op het omhulsel.
Wanneer we dergelijk materieel bekijken worden we dus overstelpt met een grote hoeveelheid gegevens waarvan de betekenis niet altijd gekend is.

Om het materieel op een veilige en bedrijfszekere manier te kunnen toepassen is het hoe dan ook van belang deze gegevens correct te kunnen interpreteren.

In dit artikel zullen de gegevens op de “kenplaten” van automaten en het werkingsprincipe van deze overstroom-beveiligingen worden toegelicht. In een volgende reeks artikels zullen ook zekeringen, differentieels, motoren en eventueel ander elektrotechnisch materieel aan bod komen.

Types stromen:

  • Om de kengetallen van overstroombeveiligingen correct te kunnen interpreteren wordt eerst een overzicht gegeven van de verschillende stromen die men in een elektrische installatie kan tegenkomen.
    • Verliesstroom of aardfoutstroom: Stroom die ontstaat door een toevallige
      verbinding tussen een actieve geleider (fase of nulgeleider) en een met de aarde
      verbonden massa.
    • Bedrijfstroom (Ib): Dit is een stroom die in de installatie vloeit onder normale omstandigheden. Bv. Een monofasige verlichtingsinstallatie van 2 kW (cos φ = 0,8) trekt een bedrijfstroom van 2000 W/ (230 V * 0,8) = 10,9 A.
    • Overstroom: Algemene naam voor overbelastingstroom, impedante kortsluitstroom
      en kortsluitstroom.
  • Overbelastingstroom: Stroom te wijten aan een verhoging van de door de
    gebruikstoestellen opgenomen stroom tot boven de normale capaciteit van de leiding of
    het toestel.

Deze stroom kan veroorzaakt worden door:

    • Het blokkeren van een gebruikstoestel wegens mechanische
      overbelasting van bijvoorbeeld een motor;
    • Te veel gebruikstoestellen in een stroombaan;
    • Het vervangen van gebruikstoestellen door toestellen met een groter
      vermogen.
  • Impedante kortsluitstroom: Door slijtage van de isolatie van de geleiders kan er een ongewenste stroom vloeien. Deze stroom heeft het karakter van een
    overbelastingsstroom.
  • Kortsluitstroom (Icc): Wanneer 2 of meer geleiders op verschillende spanning, door een
    te verwaarlozen impedantie, met elkaar verbonden worden spreekt men van
    kortsluitstromen. Ook vastgelopen motoren kunnen kortsluitstromen veroorzaken omdat
    de impedantie van de wikkelingen bij stilstand zeer laagohmig is.

Werkingsprincipe automaten:

1. Omhulselwerking automaat
2. Uitgangsklem
3. Vonkenkamer
4. Elektromagneet
5. Bedieningsknop
6. Vast contact
7. Beweegbaar contact
8. Boogafleider
9. Bimetaal
10. Ingangsklem
11. Railhaak

Automaten kunnen overstromen onderbreken door middel van 2 mechanismen: Voor het afschakelen van overbelastingstromen wordt gebruik gemaakt van een bimetaal dat door opwarming ombuigt en het uitschakelmechanisme van de automaat triggert.
Wanneer door de beveiliging een kortsluitstroom vloeit zal een elektromagnetisch relais aangesproken worden dat ogenblikkelijk het uitschakelmechanisme activeert.
Deze uitschakeling gebeurt dus veel sneller dan de uitschakeling tengevolge van een overbelastingstroom.

Karakteristieken automaten:

automaat symbolenHet kaliber of de toegekende stroom (In) (fig 2.3):
Het kaliber van de beveiliging bepaalt de nominale waarde van de stroombaan. Werkelijke
stromen onder deze waarde kunnen oneindig lang blijven vloeien zonder dat de beveiliging
uitschakelt. Wanneer de stroom in de installatie de nominale waarde overtreft, zal de
beveiliging uitschakelen binnen een tijd die afhankelijk is van de gebruikte
uitschakelkarakteristiek (zie verder).
Om ongewenste uitschakeling te vermijden moet het kaliber van de beveiliging dus groter
zijn dan de bedrijfsstroom.
Daarnaast moet het kaliber kleiner zijn dan de maximaal toegelaten stroom (Iz) in de leiding
die de belasting voedt. Dit om te voorkomen dat de temperatuur van de geleiders zodanig
hoog oploopt dat de isolatie beschadigd geraakt met brandgevaar tot gevolg.
Voor de bepaling van het kaliber van een beveiliging geldt: Ib < In < Iz

De uitschakelkarakteristiek (fig. 2.2 en fig. 4):


uitschakelkurve automaatDe uitschakelkarakteristiek is een tijd-stroom curve, die weergeeft binnen welke tijd een automaat uitschakelt
afhankelijk van de grootte van de stroom die erdoor vloeit.

De magnetische drempel (Im) is de waarde van de stroom waarvoor het elektromagnetisch relais wordt
aangesproken en is een veelvoud van het kaliber (In) van de automaat. fig. 4
Bv. voor de automaat op fig. 3.2 ligt de magnetische uitschakeldrempel op 8,5 x In.

 

 

 

 

Voor wisselspanning onderscheiden we volgende uitschakelkarakteristieken:

uitschakelkarakteristiek lijst

(De vroegere L en U uitschakelkarakteristieken komen overeen met respectievelijk de
huidige B en C karakteristieken)

De toegekende spanning (Ue):

Op de automaat is aangegeven voor welke maximale gebruiksspanning deze automaat mag toegepast worden (fig. 2.4 en Fig. 3.3). Bovendien wordt vermeld of de automaat geschikt is voor AC, DC, of beiden.

Frequentie:

Deze is niet altijd vermeld op de kenplaat, maar aangenomen wordt dat automaten gedimensioneerd zijn voor frequenties van 50 en 60 Hz.

Wanneer ze geïnstalleerd worden in stroombanen waar hogere frequenties aanwezig zijn (bv. stroomafwaarts van elektronische transformatoren of frequentie-omvormers) zal de magnetische uitschakeldrempel verschuiven en wordt de beveiliging ongevoeliger.

Het onderbrekingsvermogen:

Het onderbrekingsvermogen van een beveiligingstoestel neemt af naarmate de gebruiksspanning stijgt. Daarom is steeds aangegeven voor welke gebruiksspanning het onderbrekingsvermogen werd bepaald. Bovendien onderscheidt men het ultiem onderbrekingsvermogen, het onderbrekingsvermogen in bedrijf en de toegekende korteduurstroom:

  • Het ultiem onderbrekingsvermogen (Icu of Icn) van een beveiliging is de maximalekortsluitstroom die deze beveiliging minstens éénmaal veilig moet kunnen onderbreken.Het onderbrekingsvermogen van een beveiliging moet altijd groter zijn dan de teverwachten kortsluitstroom op het punt van installatie.Afhankelijk van de toegepaste norm wordt het ultiem onderbrekingsvermogenaangegeven door de benaming Icu (volgens industriële norm EN of IEC 60947-2) (fig. 2.7en fig. 3.4) of door Icn (in een rechthoekje volgens huishoudelijke norm NBN 61-898) (fig.2.5).
    Voor huishoudelijke installaties is het dus verplicht automaten te gebruiken waarbij het onderbrekingsvermogen in een rechthoek is vermeld. Deze mogen uiteraard ook industrieel worden toegepast.
  • Ook wordt het onderbrekingsvermogen in bedrijf (Ics) vermeld. Dit betekent dat het toestel bekwaam is een beperkte kortsluitstroom meermaals snel achter elkaar te onderbeken (kortsluiting) en daarna opnieuw gebruikt kan worden. De waarde van Ics wordt uitgedrukt als percentage van Icu (of Icn) (fig. 3.5)
  • Voor beveiligingen met een tijdvertraging geeft men eveneens een toegekende korteduurstroom (Icw)aan. Deze stroom is meestal vergezeld van een tijdsaanduiding. Bv. Icw (1s) = 15 kA betekent dat gedurende 1s maximum een kortsluitstroom van 15 kA door het beveiligingstoestel mag vloeien, zonder dat daardoor de goede werking in het gedrang komt.
De isolatiespanning (Ui):

De isolatiespanning (terug te vinden in catalogi) is de maximale spanning die over de contacten in geopende toestand geplaatst kan worden zonder dat er doorslag optreedt.

Schokbestendigheidsspanning (Uimp) (fig. 3.6):

Dit is de maximale kortstondige overspanning die het toestel kan verdragen zonder dat er schade optreedt.

Begrenzingsklasse:


De begrenzingsklasse of energiebeperkingsklasse zegt iets over de hoeveelheid energie (I²t) die een automaat maximaal doorlaat in geval van een kortsluitstroom die gelijk is aan het onderbrekingsvermogen.

Voor huishoudelijke automaten is de markering met begrenzingsklasse 3 (meest strenge) verplicht.

Categorie (fig. 3.8):

Om selectiviteit te bekomen is het noodzakelijk dat het stroomopwaarts geplaatste
beveiligingstoestel trager zal reageren dan het stroomafwaarts geplaatste toestel dat de fout
onmiddellijk zal afschakelen. Het stroomopwaarts geplaatste toestel is daarvoor
tijdvertraagd. Deze tijdvertraging kan vast of instelbaar zijn.
Men onderscheidt twee categorieën
CAT A: Toestellen die niet voorzien zijn voor tijdselectiviteit
CAT B : Toestellen die wel voorzien zijn voor tijdselectiviteit

Referentietemperatuur (fig. 3.7):

Dit is de temperatuur waarop de automaat gedimensioneerd en getest is. Bij een stijging van
de omgevingstemperatuur van 10° stelt men als vuistregel dat de toegekende stroom met 10
% moet worden gereduceerd.

Type:

Deze cijfer-lettercombinatie (fig 2.1) is fabrikantafhankelijk en geeft een indicatie over het
onderbrekingsvermogen.
Niet alle fabrikanten vermelden deze code op het beveiligingstoestel.

Referentienummer:

Het referentienummer (fig. 2.8) bestaat meestal uit een zestal cijfers en is vermeld op de
voorzijde van het beveiligingstoestel.

Symbolen:

Het horizontaal streepje (fig. 5.D) geeft aan dat het gaat om een scheider. Een scheider mag mag enkel onbelast
worden geschakeld.

Vermogenschakelaars (dus ook automaten) worden aangeduid met een kruisje (fig. 5.C). Ze schakelen in
geval van overstroom automatisch uit. Vermogenschakelaars hebben meestal ook een
scheidingsfunctie (kruisje en streepje).automaten symbolen

Ook deze types mogen in principe niet met de hand geschakeld worden
(tenzij via een drukknop zoals bij grote vermogenschakelaars).

Om een beveiligingstoestel ook als schakelaar te mogen gebruiken moet het voorzien zijn
van onderstaand symbool (lastscheider) zoals bv. voor differentieels het geval is.

De automaat in fig. 5 hier rechts bevat zowel een thermische (fig. 5.A) als een magnetische (fig. 5.B)
beveiliging. Tevens kan uit fig. 5 afgeleid worden hoeveel polen beveiligd zijn. Het zou bv.
kunnen dat de nulgeleider geen thermomagnetische beveiliging bevat maar wel mee
uitschakelt in geval van een fout op één of meerdere fasen.